
Vruchtdragende mispel
Om kennis te maken met de niet altijd bekende bomen en planten in ons voedselbos, zullen we af en toe een stukje posten en inzoomen op een bepaalde boom of plant. Deze keer heeft vrijwilliger Loréne Bourguignon een interessant stuk geschreven over de mispelboom.
Mespilus komt van het Griekse mesos, helft en van pilos, bol verwijzend naar de vorm van de vrucht.
De mispel (Mespilus germanica) is een plant uit de rozenfamilie (Rosaceae) en is dus familie van de appel en peer. De mispel vormt een kleine boom, die ongeveer 4,5 m hoog kan worden. Ze bloeit in West-Europa in mei en juni met circa 4 cm grote, crèmewitte bloemen. De mispel wordt vaak geënt op meidoorn als onderstam. De mispel bevrucht zichzelf, dus zijn twee exemplaren voor de bestuiving en vruchtzetting niet nodig. De wilde mispel is van de gekweekte soort te onderscheiden door kleinere bladeren en vruchten.
De mispel heeft graag een voedingrijke, lemige, kalkhoudende grond in zon of halfschaduw. Hij verdraagt zomerse hitte vrij goed. Hij is wel vorstgevoelig en zo kan schade aan het hout worden veroorzaakt. De bloemen hebben meestal geen last van nachtvorst in de lente omdat zij pas na de ijsheiligen verschijnen.

Je kan er ook jam van maken!
De mispel moet zo min mogelijk gesnoeid worden. Daar waar je snoeit, ontstaan verticale zijtakken en bevorder je de struikvorm. De gesnoeide takken zullen niet bloeien. Mispel bloeit op tweejarig hout en draagt pas na 3 tot 4 jaar vruchten. Als de kroon te dicht groeit, is uitdunningsnoei aan te bevelen. Als halfstamboom kan de mispel een leeftijd van 40 – 50 jaar bereiken. De vruchten zijn dan ook gemakkelijk te plukken.
De mispel kwam in Duitsland verwilderd veel voor in de bossen, waardoor men dacht dat de boom daar inheems was, hetgeen in de naam M. Germanica tot uitdrukking komt. Het woord germanica klopt eigenlijk niet. De botanicus Linnaeus dacht namelijk dat de mispel van nature in Duitsland voorkwam. Maar inheems is de mispel in de Kaukasus, Klein-Azië en Noord-Iran. Ruim 600 jaar v. Chr. was hij al in cultuur bij de Assyriërs. Vrij snel daarna is hij in het oude Griekenland geïntroduceerd. Daarna verspreidde de mispel zich verder westwaarts naar Rome. De arts Claudius Galen (131 – 202 p.C.) beschreef al de medicinale werking van de mispel.
In de Middeleeuwen was de mispel een zeer gewaardeerde fruitsoort. In de dertiende eeuw beschrijft Jacob van Maerlant, een van de bekendste Vlaamse dichters, de kwaliteiten van de vruchten en het hout in ‘Der Naturen Bloeme’.
Esculus dats de mespelare;
sine vrucht es niet mare,
ende elke hevet in .v. steene.
Also ghewassen es ghemeene,
so es nuttelic ende bequame,
ende es oec goet den lachame.
Hare hout es utermaten hart,
nochtan esset sniemen vart.
“Soo lagh die Mispel daer, en scheen te moeten rotten.”
“De steenen van den Mispelen ghepoedert ende inghenomen breken den steen ende doen dat graveel rijsen.” Stenen (zaden) zouden blaasstenen uitdrijven….
Ook Dodenaeus, art in Mechelen, schreef al over de mispel in zijn CruydtBoeck uit 1554. Hij probeerde gewassen te groeperen naar hun uiterlijk om zo familiebanden in de plantenwereld te zoeken:
Mispelen inghenomen maken den buyck hert ende stoppen den loop
sondelinghe als sy noch gruen ende hert sijn
want als sy ghelegeh hebben ende morvw gheworden zijn
zoo en stoppen sy soos eer niet
ende dan zoo sijn sy bequaemer om eten
nochtans zoo en gheven sy gheen voetsel oft seer luttel.